in de vis 1.0
((vooral) in Nederland)
in de visverkoop; in de vishandel; handel in vis
Komt voor in combinatie met een werkwoord, zoals in de vis zitten, in vis doen, in vis gaan, etc.
Algemene voorbeelden
Negentig procent van de bevolking "zit in de vis", zoals ze op Urk zeggen.
Ook deden zij in vis en 's avonds zag men vaak de oude Jan met zijn zoon Andries in de straten venten met zoute haring.
'Jozef,' zei Gerald, 'ik denk wel eens als ik het allemaal over zou kunnen doen dan zou ik niet in vis gaan [...].' 'Nee,' vond Jozef, 'misschien had je dat ook niet moeten doen. Ik denk er nòg wel eens over om de boel aan de kant te gooien en in de elektronica te stappen.'